Een rood poesje. Dat leek me in het voorjaar van 2012 een enorm leuk idee naast de asielkat die we toen al hadden. Via Marktplaats kwamen we er eentje tegen. Een kitten van acht weken oud. In Limburg, dat wel. Dus in de auto naar het Zuiden, alléén om eventjes te kijken. Een behoorlijk eindje weg, maar hé, ik wilde nou eenmaal dat rode beest. Daar aangekomen bleek ze nog schattiger dan op de foto. Allebei verliefd dus verkocht. Het liefst meteen. En dat kon ook, want de eigenaresse ging de dag erna op vakantie en gaf ons niet de garantie dat de kitten het zou overleven op de boerderij mocht er een steenmarter in de buurt zijn. Dus ze ging mee. Die dag.
Over de naam hadden we de avond ervoor al samen liggen gieren in bed. Want tsja, het rode katje kon niet anders dan door het leven gaan met de naam Plien. Die van Bianca inderdaad. Voor RTL Boulevard interviewde ik ooit de ‘echte’ Plien van Bennekom en zei in mijn enthousiasme dat ik onze poes naar haar vernoemd had. Behalve een stoïcijnse blik kreeg ik geen enkele reactie terug, dus dat was de eerste en tevens laatste keer dat ik als verslaggever ooit iets over mijn privéleven met een BN’er gedeeld heb.
Plien en haar oudere poezenzus waren ruim twee jaar lang alles voor ons. Ze werden als prinsesjes behandeld, sliepen op bed, knuffelden avondenlang met ons op de bank. We dachten aan hun eten, op Dierendag kregen ze iets speciaals en tijdens Koninginnedag kreeg Plien een rood-wit-blauw-lintje om haar nekje gebonden. Ze waren volledig onderdeel van ons leven. Tot die ene bewuste dag in 2014. September. Toen ons gezin pas écht een gezin werd met de komst van een kind, Stach. Ik wilde het niet, maar van de ene op de andere dag werden de poezen toch ineens… tsja de poezen.
Van mij moesten ze toch meer naar buiten toe, want zag ineens overal de bacteriën die ze tijdens hun speurtochten weer en masse mee naar binnen sleepten. Het viel me plotseling op dat ze overal plukken haar achterlieten, iets wat ze natuurlijk al sinds het begin der tijden hebben gedaan. Ik bedoel: het zijn katten. Langzaam maar zeker verhuisden de poesjes naar de tuin, hoewel ze toch altijd op de achtergrond bleven bestaan. Onze vriendinnetjes. Maar dan niet meer op bed. Of op de bank.
En als je denkt dat het ouderschap de genadeklap was voor de poesjes? Nee hoor, in 2019 kwam er nog gewoon eentje overheen. Want toen kwam Cas in ons midden. De hond. En vanaf dat moment behoorden de spaarzame momenten dat de poezen nog ‘t huis binnendruppelden definitief tot het verleden. Was geen grote ramp, inmiddels woonden we naast een groot bos, dus die beesten hadden de tijd van hun leven.
Vooral Plien deed het goed buiten. Met die oranje gloed van haar viel ze altijd op als we haar weer de zoveelste kamikaze-act zagen uitvoeren tussen de bomen. Het was nog steeds onze lieve kleine Plien, maar stiekem had zij haar hartje allang verpacht aan de natuur. Daar hoorde ze thuis, hoewel ze iedere avond met liefde nog even gedag kwam zeggen voor een flinke portie brokjes. En vlees.
Maar ineens was die vitale, avontuurlijke en snelle Plien er niet meer. In een razend tempo kregen we er een soort Oma Poes voor terug. En toen álle alarmbellen afgingen en ze nauwelijks meer op haar pootjes kon staan, kwam ze naar huis. Alsof ze onze hulp wilde om weer sterk te worden. En vitaal, op naar nieuwe avonturen. En dus lag ze na haar eerste nacht in jaren thuis te hebben doorgebracht bij me op schoot. Zachtjes te spinnen. Rustig te ademen. Aan het wachten op onze afspraak bij de dierenarts, die haar heus wel weer op zou kunnen lappen. Hoe zwakjes ze ook was.
Helemaal geïnstalleerd met koffie en de iPad maakte ik me op voor een ouderwets ochtendje met Plien dicht bij me. En toen gebeurde het. Ze haalde diep adem, draaide haar hoofdje van me weg en begon te schokken. Twee keer, misschien drie. Naarstig voelde ik naar een ademhaling, maar die was er niet meer. Onze lieve, kleine, zachte Plien was overleden. Doodgegaan bij me op schoot, op dezelfde plek waar ik haar die urenlange rit vanuit Limburg als kitten óók al had liggen. Vol verbazing en verdriet belde ik de dierenarts dat de afspraak niet meer nodig was. En moest ik enorm hard huilen. Omdat ons poesje er niet meer was, omdat het ‘t einde van een tijdperk was, omdat ze hopelijk geen pijn meer had. En omdat ik wist dat we haar een meer dan goed leven hebben gegeven.
Bizar gevoel dat het overlijden van zo’n beestje toch nog zo’n enorme impact op je heeft. Het was voor zoonlief z’n eerste huisdiersterfgeval, dus dat maakte indruk. Maar hij wist ook meteen welk boompje hij op haar graf wilde hebben. En die is mooi geworden. Onder een prachtig rozenstruikje ligt ze nu enorm in de buurt begraven. Zodat we haar elke ochtend even gedag kunnen zeggen voor we naar school fietsen. Net zoals we elke dag al deden en we dus dagelijks blijven doen. Dag onze allerliefste Plien. Hopelijk niet tot gauw, maar tot ooit. Tot miauw.