Het is dat ik zo enorm bang ben om vieze handen te krijgen, anders was ik met gemak sloper geworden. De finesse waarmee ik mijn perfecte leven stukje bij beetje heb afgebroken is namelijk weergaloos. En nu onze ooit zo mooie liefde in puin ligt en ik m’n doel heb bereikt is er momenteel niets anders over dan pijn en verdriet. Het stormt in mijn hoofd. Ik sta voortdurend mentaal in de regen, met overuren draaiende traanbuizen als bewijs.
Want ja, het is zover: ik ben een wandelend Marco Borsato-liedjescliché geworden. Teksten als ‘ik lieg als ze me vragen hoe het gaat’ en ‘ik heb ons liefdesnest onbewoonbaar verklaard’ spoken non-stop door mijn brein. Na een redelijk stabiele periode waarin ik dacht dat het allemaal best oké met me ging durf ik het nu hardop te zeggen, of schrijven in dit geval: tering wat ben ik bedroefd. Vierentwintig uur per dag.
Talloze scènes spelen zich non-stop af in mijn bovenkamer. Wat nou als ik dít anders had gedaan, of dát? Gedachten die absoluut niet helpen en mijlenver afstaan van de realiteit zoals ik ‘m kende, maar niet de waarheid van het nu lijkt te zijn. M’n verstand kan ineens niet meer zo prima redeneren waarom Silas en ik niet meer bij elkaar hoorden, om over dat hartje van mij nog maar te zwijgen.
Ik heb de afgelopen dagen serieus meer gehuild dan tijdens de ruim twaalf jaar van onze relatie bij elkaar opgeteld. Als een soort mokerslag komt de breuk binnen, waarbij ik in één klap alle ellende ben vergeten, alleen de mooie momenten zitten in mijn collectieve geheugen opgeslagen. Daar ben ik uiteraard gigantisch blij mee, maar maakt m’n intense staat van bedroefdheid er helaas niet minder op.
De momenten waarop ik zijn hand vastpakte waren spaarzaam, maar nu zou ik niets anders wensen dan mijn vingers tussen die van hem wurmen en ze nooit meer los te hoeven laten.
Het zijn de kleine dingen die ik het meeste mis. De prachtige billen, de pretoogjes, de brede borst en die fijne handen. Dat is tegelijkertijd alles waar ik de afgelopen jaren te weinig van genoten heb, niet vaak genoeg affectie aan gaf. Me lelijk tegen gedroeg. De momenten waarop ik zijn hand vastpakte waren spaarzaam, maar nu zou ik niets anders wensen dan mijn vingers tussen die van hem wurmen en ze nooit meer los te hoeven laten.
Een emotioneel wrak, dat is de juiste diagnose. Dat hoort er waarschijnlijk allemaal bij, maar is voor mij redelijk uniek. Meestal is er namelijk geen barstje te bekennen in de gigantisch hoge en dikke muur die ik om mezelf heen heb gebouwd. Ergens zijn de tranen en het hartzeer een goed iets, zo probeer ik het tenminste te benaderen. En mezelf niet steeds alle dingen die ik fout heb gedaan kwalijk te blijven nemen. Iets met persoonlijke groei en ontwikkeling, bla bla. Eigenlijk overheerst vooral het gevoel van spijt.
Nog geen maand geleden kon ik wel honderd redenen verzinnen waarom we beter af zouden zijn zonder elkaar. Nu weet ik er niet één. Het is wel over, maar nog niet voorbij.