De zoveelste wederopstanding van Teenage Mutant Ninja Turtles in de bioscopen momenteel werpt mij in één klap linea recta terug m’n kindertijd in. Niet alleen omdat de getekende superheldenschildpadden bíjna even oud zijn als ik, hun avonturen waren voor m’n broertje en mijzelf zo ongeveer de heilige graal van plezier eind jaren tachtig. Maar waar hij altijd een turtle wilde zijn, ging ik steevast voor de rol van Shredder. Jawel, de slechterik van het stuk. Mijn grote idool.
En nu kan ik uiteraard enorm flauw gaan doen door te zeggen dat ik in die tijd al als een kanon viel voor de blokjesbuik van de eeuwige vijand van de Turtles, maar nee hoor. Ik was namelijk ook volledig Team Cruella de Vil, Kapitein Haak en Scar. Van die types waar een randje aan zat zeg maar. Die niet hersenloos met de stroom mee aan het zwemmen waren, maar die hun eigen pad bewandelden. Dat dit niet helemaal in lijn was met de wet of de regels, dat maakte me toen geen hol uit.
Als typisch kind van gescheiden ouders wilde ik het vroeger juist wél goed doen. Een beetje zoals de suikerzoete overdreven held in films. Die altijd lief is voor anderen, nooit zeurt en non-stop werkt aan een betere wereld. Om mensen niet te belasten met mijn gezeur deed ik mijn best op school, vertelde ik dat alles solide ging en hing de perfecte puber uit. Een rol die me prima afging trouwens, als ik me in mijn eigen wereld af en toe kon verdrinken in liters alcohol om de scherpe randjes eraf te halen. Of een sigaretje hier en daar. Daar bleef het dan ook bij, voor de stap naar die-hard drugs had ik toen al vaak genoeg gezien hoe enorm mis dat kon gaan, daar kun je me tot op de dag van vandaag echt niet voor wakker maken.
Maar hoe ouder ik werd en hoe meer ik op eigen benen kwam te staan, des te vaker zag ik een soort Shredder in de weerspiegeling waar mijn eigen gezicht zou moeten zitten. Met die puntige uitsteeksels op zijn armen en dat masker waar z’n ware gedaante achter verborgen bleef zitten. Aan de buitenkant nog steeds de heilige Saint Eric, maar van binnen een bloeddorstig monster die helemaal geen zin meer had om zich altijd maar aan die verdomde regeltjes te moeten houden. Gecombineerd met een negatief zelfbeeld en werkelijk geen flauw benul van hoe een volwassen bestaan er uit diende te zien, was ik een soort tikkende tijdbom geworden. Wars van ‘de standaard’ en helemaal niet bezig met zijn toekomst. En iedereen die daar íets van vond of durfde te zeggen, moest vrijwel direct geëlimineerd worden. Ultiem bad-ass ontwikkeld, dat was ik. Dacht ik.
Want inmiddels ben ik de veertig gepasseerd en dat komt, godzijdank, écht met een aantal wijsheden over het leven. Zo kan iemand anders die je op enige fouten wijst, heus wel eens gelijk hebben. Kan je als mens veranderen, dat is écht waar, hoe enorm ik daar ook tegen heb geprotesteerd. Maar de belangrijkste les is misschien wel geweest: er is meer dan alleen zwart of wit. Grijs bestaat ook. Of groen, blauw, paars, roze, geel, rood… enfin, je begrijpt mijn punt hopelijk.
Een mens is nooit per definitie een slechterik of een superheld. In het echte leven hoeft niet eerst het kwade verslagen te worden om het goede te laten winnen. Er is ruimte voor allebei. Sterker nog: jezelf voorhouden dat je één van beiden bent is werkelijk doodvermoeiend kan ik uit eigen ervaring mededelen. En levert vrijwel altijd teleurstellingen op. Uiteindelijk blijkt alles in de natuur namelijk een tegenovergestelde te hebben. Zomer en winter, eb en vloed, dag en nacht. Als mens zijn we precies zo, met onze rechter- en linkerhersenhelft, gevoel en verstand, een in- en een uitademing, vreugde en verdriet, liefde en haat. Er is ruimte voor alles, zo lang het maar enigszins in balans is, dan blijf je in evenwicht.
Jáárenlang heb ik volgehouden dat ik niet zacht mocht zijn. Me bikkelhard op moest stellen tegen de buitenwereld, want anders zou ik verdrinken. Tegenwoordig weet ik gelukkig beter en ben ik af en toe onuitstaanbaar hard, maar steeds vaker dat zachte eitje met begrip. Voor anderen, voor mezelf en voor de wereld waarin we leven. Soms als een verschrikkelijk mooi mens, op andere dagen als een oppervlakkige onverlaat. Een pietluttige ploert. Of een schofterige schobbejak. Net als dat dagen donker en licht kunnen zijn, is mijn hoofd dat ook. Dat maakt me dan niet direct een vreselijke slechterik, maar mijn gedrag is dat wellicht wel eventjes. Die tegenstellingen in ons leven zijn meestal niet altijd even prettig om te ervaren, aan het einde van de rit is het niet anders. En vind ik het een onwijs fijne conclusie om te beseffen dat níemand echt altijd vreselijk is. Behalve in films dan, maar hé, dat zijn sowieso alleen maar sprookjes om even weg te dromen uit het ware bestaan.